Het onrechtmatig publiceren van persoonsgegevens
Dit arrest is interessant, zeker ook voor nieuwe schadeclaims. Voor de schade wordt de ingang van het BW gekozen en niet voor art. 49 Wbp. Het Hof betoogt dat het toepassen hiervan niet leidt tot een ander oordeel over het in deze zaak toe te wijzen bedrag.
Onrechtmatige publicatie persoonsgegevens
Al op 28 november 2017 heeft het Gerechtshof in Den Haag immateriële schadevergoeding toegewezen wegens het onrechtmatig publiceren van persoonsgegevens. Dit arrest is (pas!) op 10 april 2019 gepubliceerd. Op het moment van de uitspraak was de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van kracht. Ondanks dat nu de AVG in de plaats is gekomen voor de Wbp is het arrest interessant voor toekomstige situaties.
Niet-anonieme publicatie
In 1994 is de appellant in deze zaak betrokken geweest bij een verkeersongeval. SDU publiceert de rechterlijke uitspraak inclusief een noot in haar tijdschrift JBPr, zonder dit te anonimiseren. In deze tekst zijn verschillende persoonlijke gegevens van de appellant genoemd zoals zijn woonplaats en geboortedatum, zijn beroep beroep en het feit dat de appellant een financiële vergoeding is toegekend. De appellant voert aan dat hij door deze publicatie schade heeft geleden. De kantonrechter heeft dit in eerste aanleg afgewezen. De rechter vond het bestaan van schade niet aannemelijk.
Het Hof stelt in haar overweging dat de Wbp moet worden uitgelegd in het licht van artikel 8 EVRM en geeft hierbij aan de proportionaliteit en de subsidiariteit in acht moeten worden genomen. Het Hof verwijst hier naar een arrest van de Hoge Raad uit 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097).
Annotator als bewerker
Het Hof motiveert in deze uitspraak dat de annotator is aan te merken als bewerker. In termen van de AVG spreken we nu over “verwerker”. Het Hof komt tot deze conclusie door dat er sprake is van “een vorm van dienstverlening die de verwerking van persoonsgegevens betreft”.
Voorts is niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat SDU is aan te merken als verantwoordelijke in de zin van artikel 1 sub d Wbp. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat ook [geïntimeerde sub 2.] moet worden aangemerkt als verantwoordelijke in de zin van artikel 1 sub 1 d Wbp, gaat dit betoog niet op. Vast staat dat [geïntimeerde sub 2.] de noot op verzoek van SDU heeft gemaakt. Hier is sprake van een vorm van dienstverlening die de verwerking van persoonsgegevens betreft. Dit betekent dat [geïntimeerde sub 2.] moet worden aangemerkt als bewerker in de zin van artikel 1 sub e Wbp.
Ondanks deze beargumentering vraag ik me af of de annotator wel als bewerker/ verwerker moet worden gezien. Naar mijn idee kan de annotator als dienstverlener (ook of zelfs beter) als zelfstandig bewerkings-/ verwerkingsverantwoordelijk worden gezien.
Verwerking voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit
Het hof is van oordeel dat SDU in dit geval na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot ongeanonimiseerde publicatie van het arrest en de noot had mogen overgaan. Met de publicatie ie er niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is het Hof niet duidelijk waarom de publicatie van de persoonsgegevens noodzakelijk zijn in een juridisch tijdschrift.
SDU heeft voorts niet, althans onvoldoende concreet gemotiveerd toegelicht op welke gronden zij van mening is dat zij als juridisch tijdschrift een betere bijdrage levert aan de behoefte van het wetenschappelijk discours door zaken niet geanonimiseerd te duiden.
Recht op immateriële schadevergoeding
Het hof is van oordeel dat de appellant recht heeft op toekenning van immateriële schadevergoeding. Dit recht vindt zijn grondslag in het feit dat SDU heeft gehandeld in strijd met art. 8 sub f Wbp en door haar handelwijze het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de appellant heeft geschonden. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de appellant kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW, die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. De vordering van materiele schade wordt overigens afgewezen.
Toekomstige schadeclaims
Bovenstaande is interessant, zeker ook voor nieuwe schadeclaims. Voor de schade wordt de ingang van het BW gekozen en niet voor art. 49 Wbp. Het Hof betoogt dat het toepassen hiervan niet leidt tot een ander oordeel over het in deze zaak toe te wijzen bedrag.