Persoonsgegevens in het licht van de Archiefwet
Bescherming van persoonsgegevens in het licht van de Archiefwet
Geschatte leestijd: 5 minuten
Archiefwet
Vorige week las ik een interessante uitspraak van de Raad van State die betrekking heeft op de Wet bescherming persoonsgegevens. Het ging in deze uitspraak om een persoon die een handhavingsverzoek had ingediend bij de inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) tot het verwijderen van haar gegevens uit de systemen van het Landelijke Meldpunt Zorg (LMZ). Het IGZ had dit beroep afgewezen. Hierbij heeft het IGZ zich beroepen op de Archiefwet en het Basisselectiedocument IGZ (BSD). De persoon heeft hiertegen bezwaar aangetekend en is vervolgens naar de rechter gegaan. De rechtbank Rotterdam komt kortgezegd tot het oordeel dat er geen grond is om de gegevens in archieven te bewaren en de persoon wordt in het gelijk gesteld. Het IGZ is vervolgens tegen deze uitspraak in beroep gegaan bij de Raad van State.
IGZ beroept zich op de archiefwet
Het IGZ voert aan dat de verwerking van de persoonsgegevens is geschied ten behoeve van een zwaarwegend belang. De grondslagen hiervoor zijn gelegen in art. 36 van de Gezondheidswet en in art. 11 lid 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De grondslag voor het verplicht bewaren van de gegevens, zo stelt het IGZ, volgt uit de Archiefwet. Het Basisselectiedocument IGZ (BSD) is opgesteld op grond van de Archiefwet en hieruit volgt dat dossiers van meldingen tien jaar worden bewaard. Door ongevraagd en uit eigen beweging gegevens te verstrekken heeft de persoon uitdrukkelijk toestemming gegeven om haar dossier tien jaar te bewaren, zo voert het IGZ aan.
De Archiefwet biedt geen zelfstandige grondslag
De Raad van State (RvS) geeft in haar uitspraak aan dat er voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens (het gaat in deze casus om persoonsgegevens omtrent iemands gezondheid) een specifieke wettelijke grondslag dient te zijn. Hierbij verwijst de RvS naar art. 23 lid 1, aanhef en onder f Wbp. Aan dit vereiste is volgens de RvS niet voldaan. Ingevolge art. 3 van de Archiefwet zijn de overheidsorganen verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Naar het oordeel van de RvS vormt deze algemene bepaling niet een zelfstandige grondslag voor de verwerking van bijzonder persoonsgegevens omdat er aan de bewaarplicht van de Archiefwet pas wordt toegekomen als gegevens in overeenstemming met de Wbp worden verwerkt.
Uitdrukkelijke toestemming is vereist
Vervolgens gaat de RvS in op de vraag of de persoon toestemming heeft gegeven voor het bewaren van de persoonsgegevens. Immers, op grond van art. 23 lid 1, aanhef en onder a, is het verbod om persoonsgegevens betreffende de gezondheid te verwerken niet van toepassing indien dit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene. De RvS benadrukt hierbij dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbp volgt dat de wilsuiting betrekking moet hebben op een bepaalde gegevensverwerking en dat het duidelijk moet zijn welke verwerking, van welke gegevens en voor welk doel dit zal plaatsvinden. De RvS komt tot de conclusie dat de persoon geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor het bewaren van gegevens betreffende haar gezondheid voor tien jaar. Het IGZ kan zich hierdoor niet beroepen op de uitzondering zoals bedoeld in art. 23 lid 1, aanhef en onder a. De Raad van State komt hiermee tot het eindoordeel dat het oordeel van de rechtbank (Rotterdam) in stand blijft.
AVG en Archivering
De uitkomst van deze uitspraak zal onder de AVG naar mijn idee niet heel anders zijn geweest. Bovenstaande uitspraak wil ik aangrijpen om nog even kort in te gaan op een aantal specifieke regelingen binnen de AVG en de concept uitvoeringswet AVG, waar het gaat om archivering.
De verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan die waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld, mag enkel worden toegestaan indien de verwerking verenigbaar is met de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld. De verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, moet als een met de aanvankelijke doeleinden verenigbare rechtmatige verwerking worden beschouwd. Dit op grond van art. 5 onder b AVG. Waar het gaat om het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens biedt art. 9 lid 2 onder j AVG een uitzondering voor archivering in het algemeen belang. In de memorie van toelichting op de concept uitvoeringswet AVG wordt hierover nog verder specifiek ingegaan: “De weging ten behoeve van de uitzondering op het verbod van verwerking van bijzondere persoonsgegevens voor archivering in het algemeen belang, zoals voorgeschreven in artikel 9, tweede lid, onder j, van de verordening, zal worden geconcretiseerd in een bepaling in de Archiefwet 1995. Voor een aantal specifieke archiefwettelijke verwerkingen zal het verbod buiten toepassing worden gesteld. Daarnaast is het wenselijk om ook in het kader van de verwerking van strafrechtelijke gegevens ruimte voor archiefwettelijke handelingen te behouden”.
Art. 89 AVG geeft een aantal algemene regels inzake archivering. Op grond van dit artikel 89, derde lid AVG, zijn een aantal uitzonderingen opgenomen in de concept uitvoeringswet AVG voor verwerking van persoonsgegevens die deel uitmaken van archiefbescheiden die berusten in een archiefbewaarplaats. Daarbij wordt aangesloten bij de begrippen zoals die zijn gedefinieerd in de Archiefwet 1995.
Artikel 43 van de concept uitvoeringwet AVG bevat tevens een specifieke regeling inzake de verwerking van persoonsgegevens met het oog op archivering in het algemeen belang.
Artikel 43
1. Bij de verwerking van persoonsgegevens die deel uitmaken van archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Archiefwet 1995, die berusten in een archiefbewaarplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van die wet, zijn de artikelen 15, 16, 18, eerste lid, onderdeel a, en 20 van de verordening niet van toepassing.
2. Betrokkene heeft het recht om inzage te vorderen in de archiefbescheiden, tenzij verzoeken om inzage zodanig ongericht zijn dat deze in redelijkheid niet kunnen worden ingewilligd.
3. Betrokkene heeft het recht om, ingeval van onjuiste persoonsgegevens, zijn eigen lezing aan de desbetreffende archiefbescheiden toe te voegen.
Meer weten?
Heb je nog vragen over dit onderwerp of over privacyvragen in het algemeen, neemt dan gerust contact op of lees andere artikelen over dit onderwerp.