Journalistiek

Journalistiek en privacy


Bij het maken van foto’s en filmbeelden dient rekening te worden gehouden met privacy. Soms is er sprake van een journalistiek doel. In de vaak lastige afweging van belangen kan bij journalistieke activiteiten de vrijheid van meningsuiting snel wat zwaarder wegen dan het recht op privacy.

Foto’s en filmbeelden onder de AVG

In eerdere artikelen heb ik aandacht besteed aan de vraag of het maken en plaatsen van bepaald beeldmateriaal op grond van de AVG is toegestaan. Hierbij komt steevast de vraag naar voren of de betreffende verwerking is gedaan in het kader van journalistieke doeleinden. De Nederlandse uitvoeringswet (UAVG) bepaalt dat de AVG niet van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens als de persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor een journalistiek doel.

Art. 43 lid 3 UAVG: De artikelen 9 en 10 van de verordening zijn niet van toepassing voor zover de verwerking van de in die artikelen bedoelde gegevens noodzakelijk is voor het journalistieke doel of de academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvorm.

De vraag blijft wanneer er sprake is van een journalistieke activiteit. In een arrest van het EU-Hof van 14 februari 2019 is onder meer deze vraag aan de orde gekomen.

De aanleiding van deze zaak is een geschil tussen een man en de Letse dienst gegevensbescherming. De man in kwestie heeft een video gemaakt op een Lets politiebureau terwijl hij een verklaring aflegde wegens het begaan van een overtreding. Deze video heeft hij op YouTube gepubliceerd. De man heeft  de betrokken agenten hierover niet geïnformeerd. Vervolgens heeft de Letse dienst gegevensbescherming de man aangegeven de video weg te halen omdat plaatsing ervan in strijd is met de wet op de bescherming van persoonsgegevens. De man is het niet eens met deze beslissing en gaat hierover in beroep bij de Letse rechter. Deze rechter stelt in deze zaak vervolgens twee prejudiciële vragen aan het EU-Hof. Bron: minbuza

Werkingssfeer

De eerste vraag die aan de orde komt is of de onderhavige situatie binnen de werkingssfeer van de databeschermingsrichtlijn valt. Van belang voor de werkingssfeer is, of er sprake is van persoonsgegevens. Het EU-Hof voert aan dat een door een camera vastgelegde afbeelding van een persoon een persoonsgegeven is in de zin van de databeschermingsrichtlijn, voor zover de persoon hierdoor kan worden geïdentificeerd. In de betreffende opname kunnen de politieagenten geïdentificeerd worden, waardoor er sprake is van persoonsgegevens. Het feit dat de informatie een professionele context heeft, doet niet aan af. Video-opnamen van mensen die doorlopend worden vastgelegd zijn een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, zo voert het Hof aan. Ook het plaatsen van persoonsgegevens op een website is een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Het Hof komt tot het oordeel dat de video-opname die persoonsgegevens bevat en op een website is gepubliceerd een verwerking betreft van persoonsgegevens.

Journalistieke doeleinden

De tweede vraag was of er in deze zaak sprake is van de verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden. Het EU-Hof stelt dat “journalistieke activiteiten” de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën tot doel hebben, ongeacht het overdrachtsmedium. Het is aan de nationale rechter om te toetsen of hiervan sprake is. Wel geeft het EU-Hof een aantal aanknopingspunten voor de uitleg door de nationale rechter. Zo sluit de omstandigheid dat de man in kwestie geen professioneel journalist is, niet uit dat hij journalistieke activiteiten kan ontplooien. Daarbij is het niet relevant welk medium wordt ingezet om de content te delen, zoals YouTube in deze zaak. De man in kwestie heeft de content gepubliceerd om aandacht te vragen voor vermeende onregelmatige praktijken. De vaststelling van onregelmatige praktijken zijn echter geen voorwaarde voor journalistieke activiteiten, zo stelt het Hof.

Is de exceptie noodzakelijk?

Ook wanner er sprake is van journalistieke activiteiten, dan mogen de uitzonderingen op de databeschermingsrichtlijn alleen worden toegepast wanneer het noodzakelijk is om de vrijheid van meningsuiting te laten prevaleren boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Om dit evenwicht te waarborgen, zo stelt het Hof, kan met verschillende factoren rekening worden gehouden, zoals de bijdrage aan een debat van openbaar belang, de bekendheid van de betrokken persoon, het onderwerp van het bericht, het eerdere gedrag van de betrokken persoon, de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie, de wijze waarop en de omstandigheden waarin de informatie is verkregen en de waarachtigheid ervan. Tevens kan de voor de verwerking verantwoordelijke persoon maatregelen nemen waarmee de inmenging in het recht op de persoonlijke levenssfeer kan worden afgezwakt.

In het onderhavige geval is het blijkens de aan het Hof overgelegde stukken niet uitgesloten dat bij de opname en de publicatie van de betrokken video zonder dat de betrokkenen, namelijk de politieagenten op deze video, over deze opname en het doel ervan waren geïnformeerd, sprake is van inmenging in hun fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Het is vervolgens aan de nationale rechter om deze afweging te maken, aldus het EU-Hof.

Conclusie onder de AVG

Dit EU arrest is gebaseerd op de privacyrichtlijn, de voorloper van de AVG. Het is de vraag of de conclusie van het Hof onder de AVG heel anders zou zijn. In deze uitspraak staat een juist evenwicht tussen twee (grond)rechten centraal. Deze overweging is terug te vinden in overweging 153 van de AVG.

(…) teneinde indien nodig het recht op bescherming van persoonsgegevens te verzoenen met het recht op de vrijheid van meningsuiting en van informatie (…)

Gezegd kan worden dat ook journalisten rekening dienen te houden met privacy. In de vaak lastige afweging van belangen kan bij journalistieke activiteiten de vrijheid van meningsuiting snel wat zwaarder wegen dan het recht op privacy.