Belangenafweging AVG ook zonder dat eerst de verwerking vaststaat

Belangenafweging AVG ook zonder dat eerst de verwerking vaststaat


Noch uit art. 5 lid 1 sub b en c AVG, noch uit de “tenzij” bepaling in art. 21 AVG volgt dat eerst de noodzakelijkheid van de verwerking dient vast te staan voordat aan een belangenafweging wordt toegekomen. In deze uitspraak van het gerechtshof Amsterdam wordt de verzoeker in het ongelijk gesteld.

Geschatte leestijd: 5 minuten

Geen verwijdering CKI en BKR registratie

Een verzoeker in hoger beroep heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht zijn bank te bevelen de CKI en BKR registratie te doen verwijderen. Al eerder, in 2019 en 2020 heeft hij de bank verzocht de BKR-registratie te verwijderen. De bank heeft hieraan geen gehoor gegeven. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. 

De verzoeker heeft kort gezegd te maken gehad met schulden waarvan een deel door zijn bank zijn kwijtgescholden. De bank heeft deze kwijtschelding in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) bij de stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) geregistreerd. Deze registratie heeft als einddatum 29 januari 2019 gekregen, en blijft in beginsel zichtbaar tot vijf jaar na deze datum.

Grieven

De verzoeker komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het opnemen van een registratie in het CKI van het BKR een tweeledig doel dient. De verzoeker is van mening dat het behoeden van de consument voor overkreditering het enige doel is van die registratie. In een volgend grief komt de verzoeker op tegen het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader. De verzoeker is van mening dat op grond van art. 5 lid 1 sub b en c en de tenzij-bepaling van art. 21 lid 1 AVG eerst de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking moet komen vast te staan, voordat aan een belangenafweging wordt toegekomen. Tevens heeft de verzoeker en grief gericht tegen de wijze waarop de rechtbank de belangenafweging op grond van art. 6 lid 1 sub f AVG heeft gemaakt.

Tweeledig doel BKR registratie

Op grond van de formulering van het Algemeen Reglement CKI is sprake van een tweeledig doel. Namelijk het behoeden van de consument tegen overkreditering en het leveren van een bijdrage aan het beperken van financiële risico’s voor zakelijke klanten en aan het voorkomen van misbruik en fraude. Daarnaast verwijs het hof naar een uitspraak van de Hoge Raad op dit punt. In de uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814, waarbij de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft beantwoord over de toetsingsgronden van artikel 6 AVG, wordt het genoemde tweeledige doel bevestigd.

Het doel van Stichting BKR is het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening. BKR wil consumenten behoeden voor overkreditering en andere financiële problemen (problematische schuldsituaties). Daarnaast levert BKR voor haar zakelijke klanten een bijdrage aan het beperken van financiële risico’s bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude.

Artikel 3 lid 1 van het Algemeen Reglement CKI van het BKR

Belangenafweging AVG ook zonder dat eerst de verwerking vaststaat

In zijn overweging noemt het hof dat in art. 5 lid 1 sub b AVG wordt bepaald dat persoonsgegevens voor welbepaalde uitdrukkelijk omschreven doelen mogen worden verzameld en niet op een met die doelen onverenigbare wijze mogen worden verwerkt. Het gaat hier om de doelbinding.

Art. 5 lid 1 sub c AVG gaat over de minimale gegevensverwerking. Hierbij is bepaald dat persoonsgegevens toereikend moeten zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.

Op grond van art. 21 lid 1 AVG kan de verzoeker bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens op basis van art. 6 lid 1 onder f AVG. De bank (in deze zaak de verwerkingsverantwoordelijke) moet het bezwaar honoreren, tenzij de bank dwingende gerechtvaardigde gronden kan aanvoeren voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. 

Noch uit art. 5 lid 1 sub b en c AVG, noch uit de “tenzij” bepaling in art. 21 AVG volgt dat eerst de noodzakelijkheid van de verwerking dient vast te staan voordat aan een belangenafweging wordt toegekomen. Het hof geeft aan dat dit grief niet slaagt.

Proportionaliteit en subsidiariteit

De rechter toetst of de bank, als verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen, het tweeledige doel van de kredietregistratie, in deze situatie zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene.

Deze afweging moet worden gemaakt, zo motiveert het hof, aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De rechtbank heeft in haar beschikking de belangen van de bank zwaarwegend geacht, mede gelet op het feit dat het een aanzienlijke restschuld betrof die vrijwel geheel is kwijtgescholden. De vraag is of deze zwaarwegende belangen van de bank bij prevaleren boven de belangen van de verzoeker bij verwijdering daarvan.

Het hof acht op grond van, kort gezegd deze overweging, dat de belangen van de bank bij handhaving van de BKR-registratie zwaarwegender zijn dan die van de verzoeker bij de doorhaling daarvan.

De grieven in deze zaak falen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Vragen over dit onderwerp?

Heb je nog vragen over dit onderwerp, neemt dan gerust contact op of lees andere artikelen over dit onderwerp.