Facebook geen neutraal doorgeefluik

Facebook is niet slechts een neutraal doorgeefluik


De voorzieningenrechter in Amsterdam heeft Facebook verplicht om nepadvertenties te weren waarin John de Mol Bitcoins en andere cryptovaluta aanprijst. Een kers op de taart is het feit dat Facebook gegevens moet verstrekken over de identiteit van de partijen die achter de misleidende advertenties zitten.

Wat is er voorgevallen

Het draait in deze zaak om misleidende advertenties die op Facebook verschenen. Hierbij werd de Mol in verband gebracht met Bitcoin investeringen. Naast zijn naam werd ook zijn foto gebruikt. De Mol had hiervoor geen toestemming gegeven. De Mol vordert in de eerste plaats veroordeling van Facebook om maatregelen te treffen, tot het verwijderen en verwijderd houden van dergelijke advertenties. Ook vordert hij het voorkomen van de verschijning ervan op haar platforms. Tevens vordert hij dat de gebruikersgegevens van de adverteerders aan hem bekend worden gemaakt. Facebook heeft eerder in haar verweer gesteld dat zij slechts een doorgeefluik is van informatie.

[eiser] legt kort samengevat aan zijn vorderingen ten grondslag dat Facebook onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de nepadvertenties niet prompt te verwijderen en niet alles te doen wat in haar vermogen ligt om het opduiken van dergelijke advertenties te voorkomen (…).

Hoeft niet, mag niet en kan niet.

Het verweer van Facebook komt kortgezegd op het volgende neer. Gehoor geven aan hetgeen wordt gevorderd hoeft niet, mag niet en kan niet. Even wat meer uitleg is hier wel op zijn plaats. Het hoeft niet, omdat Facebook zich beroept op de zogenoemde ‘safe harbour’ bepalingen. Het mag niet omdat het plaatsen van algemene filters volgens haar niet is toegestaan. En als laatste, het kan niet vanwege de technische beperkingen waarmee Facebook te maken heeft.

Tegen het verstrekken van identificerende gegevens heeft Facebook geen bezwaar. Mits dat daaraan dan een rechterlijk bevel ten grondslag ligt. 

Onrechtmatig handelen en reputatieschade

De voorzieningenrechter is van mening dat uit de inhoud van de nepadvertentie het onrechtmatige karakter blijkt. Dit jegens De Mol maar ook jegens degenen die hierdoor (financieel) worden gedupeerd. Het zonder toestemming gebruiken van de naam en het portret van De Mol ter ondersteuning van oplichtingspraktijken is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, zijn eer en goede naam, en levert reputatieschade op. 

De rechtbank gaat vervolgens op de drie verweren van Facebook in. Omwille van de leesbaarheid ga ik slechts kort op deze verweren in.

Het hoeft niet 

De voorzieningenrechter is van oordeel dat Facebook geen beroep kan doen op de ‘vrijwaringsbepaling’ van artikel 14 lid 1 van de Richtlijn inzake elektronische handel (Richtlijn 2000/31/EG. Deze is geïmplementeerd in artikel 6:196c BW. Kort gezegd houdt deze bepaling in dat een neutrale tussenpersoon/hostingdienst niet aansprakelijk is voor de op haar platforms opgeslagen informatie.

Uit jurisprudentie blijkt dat alleen een beroep op de vrijwaringsbepaling kan worden gedaan als de dienstverlener geen actieve bemoeienis heeft met de inhoud van wat er op haar platform wordt geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat aan die voorwaarde niet is voldaan. Dit gaat vooral op omdat Facebook in deze zaak wordt gezien als exploitant van advertentieruimte. Niet zozeer om Facebook als neutraal communicatieplatform.

Het mag niet

Uitgangpunt is dat een algemeen filtergebod niet is toegestaan. Aan internetdienstverleners mogen geen excessieve verplichtingen worden opgelegd. Anderzijds bestaat wel ruimte voor het opleggen van een voldoende specifiek gebod om op te treden tegen handelen dat op basis van artikel 6:162 BW onrechtmatig moet worden geacht.

Facebook betoogd dat art. 10 EVRM aan de gevorderde maatregel in de weg staat. De rechtbank gaat hier niet in mee. Het recht op informatie- en uitingsvrijheid staat niet aan deze vordering in de weg. Het gaat hier niet om de beperking van de uitingsvrijheid van een natuurlijk persoon, of om het recht om vrijelijk te worden geïnformeerd, maar om uitingen gericht op commercieel gewin, vermoedelijk mede omvattend strafbare feiten, namelijk oplichtingspraktijken. 

Voor zover hier nog enige ‘uitingsvrijheid’ in het geding is, biedt artikel 6:162 BW een voldoende wettelijke basis om die te beperken. 

Het kan niet

Facebook heeft aangevoerd dat de gevorderde maatregelen moeten worden afgewezen omdat Facebook al alles doet wat van haar kan worden gevergd. Hetgeen De Mol vraagt is volgens Facebook niet mogelijk en niet effectief. De rechtbank waardeert het dat Facebook de door haar genoemde maatregelen neemt. Deze maatregelen zijn echter niet afdoende. De nepadvertenties zijn er immers doorheen geslipt. De voorzieningenrechter is van mening dat je van Facebook extra inspanningen mag verwachten om dit soort excessen te voorkomen. Dat de advertenties na aandringen van De Mol alsnog werden verwijderd laat zien dat het kennelijk technisch wel degelijk mogelijk is om actiever op te treden. 

Beslissing

De voorzieningenrechter gebiedt Facebook om ieder onrechtmatig handelen jegens De Mol te staken en gestaakt te houden. Het is niet toestaan dat op Facebook en Instagram advertenties staan waarin de naam of het portret van De Mol in verband wordt gebracht met Bitcoin of andere cryptovaluta.

(…) Facebook zal alles moeten doen wat in haar vermogen ligt om de advertenties te weren en te voorkomen dat deze weer opduiken. (…) Daar komt bij dat het op haar weg ligt om ook maatregelen te treffen tegen het omzeilen van haar beleid, ook als dat technisch niet eenvoudig ligt.

Tevens gebiedt de rechter Facebook om de gebruiksgegevens en betaalgegevens van de adverteerders aan De Mol te verstrekken. 

Als Facebook de uitspraak van de rechtbank niet opvolgt, kunnen dwangsommen worden opgelegd die in totaal kunnen oplopen tot 1,1 miljoen euro.

Gevolgen van deze uitspraak

Facebook heeft eerder in haar verweer gesteld dat zij slechts een doorgeefluik is van informatie. Facebook kan hiermee dus geen verantwoordelijkheid dragen voor advertenties die op haar platform worden geplaatst. Uit deze uitspraak blijkt echter dat de voorzieningenrechter een andere mening is toegedaan. Deze uitspraak kan grote gevolgen hebben voor het advertentiebeleid van Facebook.