Is de AVG van toepassing op persoonsgegevens uit strafrechtelijke vervolging door de FIOD?
De FIOD heeft persoonsgegevens uit een strafrechtelijk onderzoek met de Belastingdienst gedeeld. De inspecteur van de Belastingdienst heeft aan de hand van deze gegevens een naheffingsaanslagen aan de eiser in deze rechtszaak opgelegd. De eiser gaat in beroep. Centraal staat de vraag of de AVG van toepassing is op de overdracht van persoonsgegevens op grond van de Wet politiegegevens door de FIOD aan de Belastingdienst, en de vraag of de gegevensverwerking voor een fiscaal doel in deze situatie rechtmatig is. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard.
Geschatte leestijd: 6 minuten
Gegevens uit strafrechtelijk onderzoek door de FIOD gaan naar de belastingdienst
De FIOD heeft strafrechtelijk onderzoek gedaan naar een fiscaal adviseur. Hierbij zijn er gegevens gevorderd van verschillende cliënten, waaronder ook de gegevens van de eiser in deze zaak, die heeft gediend voor de Rechtbank Midden-Nederland.
In de loop van het strafrechtelijk onderzoek hebben medewerkers van de Belastingdienst toegang gekregen tot onder meer de gegevens van de eiser. De inspecteur van de Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen aan eiser opgelegd. Hierbij zijn de gegevens gebruikt die van de FIOD zijn verkregen.
Volgens eiser zijn hiervoor zijn persoonsgegevens onrechtmatig verwerkt. De eiser heeft de minister van Financiën, de verweerder in deze zaak, als verwerkingsverantwoordelijke verzocht om de gegevens te wissen. De eiser heeft dit verzoek gedaan op grond van artt. 17 lid 1 onder d, 17 lid 2, en 19 AVG. Dit verzoek is afgewezen waarna het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Valt de verwerking binnen de AVG?
De rechtbank gaat allereerst in op de vraag of er sprake is van het verwerken van persoonsgegevens dat onder het bereik van de AVG valt.
In de AVG is bepaald dat de AVG niet van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten. In de EU Richtlijn 2016/680, de richtlijn gegevensbescherming bij opsporing, is bepaald dat deze ziet op de verwerking van dergelijke persoonsgegevens.
EU Richtlijn 2016/680 heeft geleid tot aanpassing van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet politiegegevens (Wpg).
De wijze waarop de FIOD eisers persoonsgegevens heeft verkregen bij de fiscaal adviseur valt buiten de reikwijdte van de AVG en daarmee buiten de omvang van dit geding. De gegevens zijn immers verkregen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de fiscaal adviseur.
Het verstrekken van de gegevens door de FIOD aan de Belastingdienst moet worden aangemerkt als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van de AVG. De persoonsgegevens van eiser zijn toen immers doorgezonden, hetgeen niet meer gebeurde met het oog op een strafrechtelijk onderzoek, maar met het oog op het fiscale belang. De rechtbank oordeelt dat ook bij de verwerking van de betreffende persoonsgegevens door de Belastingdienst sprake is van verwerking van persoonsgegevens in de zin van de AVG.
Grondslag voor het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties
De artt. 18 en 19 van de Wet politiegegevens geven een wettelijke grondslag voor het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties. De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat het verwerken van persoonsgegevens op deze wettelijke basis zou zijn gebaseerd niet betekent dat de toepasselijkheid van de AVG is uitgesloten.
Persoonsgegevens uit strafrechtelijk onderzoek voor andere doeleinden verwerken
In de EU Richtlijn 2016/680 is de mogelijkheid opgenomen om persoonsgegevens die voor die doeleinden zijn verzameld vervolgens voor andere doeleinden te verwerken. Dat is op grond van de Richtlijn alleen mogelijk als een zodanige verwerking op grond van het Unierecht of het lid statelijke recht is toegestaan. Daarbij is bepaald dat wanneer persoonsgegevens voor zulke andere doeleinden worden verwerkt, de AVG daarop van toepassing is.
De rechtbank oordeelt dat de artt. 18 en 19 van de Wet politiegegevens, de implementatie zijn van art. 9 lid 1 van de Richtlijn, voor zover daarin is toegestaan dat strafvorderlijk verkregen persoonsgegevens vervolgens voor andere doeleinden te verwerken, en dat daarop dan de AVG van toepassing is. Voor dit oordeel wijst de rechtbank naar het beoordelingskader dat het Europese Hof van Justitie heeft gegeven om vast te stellen of een verwerking van persoonsgegevens binnen de werkingssfeer van de AVG of de richtlijn valt, en naar de uitleg hierover van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Daaruit volgt, zo stelt de rechtbank, dat een van de cumulatieve voorwaarden voor de toepasselijkheid van de Richtlijn is dat de bevoegde autoriteit de persoonsgegevens verwerkt met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid. Hieruit moet naar oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de omstandigheid dat sprake is van het verwerken van persoonsgegevens op de grondslag van de artt. 18 en 19 van de Wet politiegegevens niet betekent dat om die reden de AVG niet van toepassing kan zijn. Bepalend is het criterium of de persoonsgegevens voor een, kort gezegd, strafrechtelijk doel zijn verwerkt of niet.
Voor deze zaak betekent dit dat zowel de verwerking van de persoonsgegevens door de Belastingdienst als de verstrekking van de gegevens door de FIOD aan de Belastingdienst onder de reikwijdte van de AVG vallen en als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van de AVG moet worden verstaan.
Belangrijke doelstelling van financieel belang in de zin van art. 23 AVG
De rechtbank heeft geoordeeld dat het doel van de verdere verwerking het heffen en innen van belastingen was. Dat is een ander doel dan het strafrechtelijke doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld. Een dergelijke verdere verwerking van de persoonsgegevens voor een ander doel, zo stelt de rechtbank, moet voldoen aan art. 6 lid 4 AVG. Daarin staat dat die verdere verwerking onder meer rechtmatig is als zij berust op een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt om de doelstellingen van art. 23 lid 1 AVG te waarborgen. Een van deze doelstellingen is (onder e) een belangrijke doelstelling van algemeen belang van de Unie of een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van fiscale aangelegenheden.
De rechtbank oordeelt dat het heffen en innen van belastingen in het licht hiervan moet worden aangemerkt als een belangrijke doelstelling van financieel belang van Nederland in de zin van art. 23 lid 1 AVG. Dat betekent dat de verwerking van persoonsgegevens met het oog op dit doel in het licht van art. 6 lid 4 AVG rechtmatig was. De rechtbank verklaart het beroep van eiser dan ook ongegrond.
Meer weten?
Heb je nog vragen over dit onderwerp of over privacyvragen in het algemeen, neemt dan gerust contact op of lees andere artikelen over dit onderwerp.